Meteen naar de inhoud

Medisch

Op deze pagina vind je medische informatie, zoals over antistolling (bloedverdunners). Deze informatie komt van bronnen als de Trombosestichting, Cyberpoli, Certe en Harteraad. Mis je informatie? Stuur ons dan een e-mail: info@tromboseoverlevers.nl

Antistollingsmiddelen

Antistollingsmiddelen en bloedverdunners zijn hetzelfde. Beide zorgen ervoor dat jouw bloed minder snel stolt. 

Bij trombose krijg je bloedverdunners voorgeschreven, zodat het stolsel niet groter wordt en zodat wordt voorkomen dat (een deel van) het stolsel loskomt en een embolie veroorzaakt. 

Bloedverdunners lossen de bloedprop níét zelf op, maar geeft jouw lichaam meer tijd om het zelf op te ruimen.

Als jouw bloed minder snel stolt dan normaal, dan heb je meer kans op bloedingen. Bijvoorbeeld als je je stoot of verwondt. Daarom is het van belang dat je de juiste hoeveelheid bloedverdunners krijgt. Er zijn verschillende soorten bloedverdunners, zoals heparine, vitamine K-antagonisten en DOAC’s.

Bron: Cyberpoli

Je hebt een grotere kans op bloedingen als je antistollingsmiddelen/bloedverdunners gebruikt. Het is dus belangrijk om goed op te passen als je je stoot of valt. Vooral bij hoofdletsel.

Het is ook belangrijk om jouw behandelaar te vertellen dat je bloedverdunners gebruikt als je geopereerd wordt; er een kies of tand wordt getrokken of als je je verwondt. Ook als je een injectie of een vaccinatie nodig hebt, is het belangrijk om te benoemen dat je bloedverdunners gebruikt. Hetzelfde geldt als je een tatoeage of piercing laat zetten.

Medicijnen

Gebruik géén aspirine, diclofenac of ibuprofin als je bloedverdunners gebruikt. Paracetamol kan wél veilig worden genomen.

Sport

Je kunt beter geen contactsporten zoals kickboksen, waterpolo, voetbal of hockey doen. Ook is het mogelijk gevaarlijk om dieper dan drie meter te duiken. Als je gaat skaten of skeeleren is het van belang om beschermers te dragen voor de knieën en ellebogen. En een helm, net als op de fiets.

Neem meteen contact op met jouw behandeld arts en/of de trombosedienst als je een ernstige valpartij hebt gehad of een bloeding hebt. Ook bij twijfel. Daarnaast is het belangrijk om altijd jouw antistollingspas bij je te dragen.

Je kunt hiervoor de gratis antistollingspas van de Trombosestichting gebruiken. Die kun je hier aanvragen.

Bron: Cyberpoli en Trombosestichting

Vitamine K krijg je binnen via je eten. Het zit bijvoorbeeld in groene groenten en koolsoorten, zoals sla, bloemkool, broccoli en spinazie. Hoe meer je deze eet, hoe meer coumarines (vitamine K-antagonisten) je nodig hebt. Het is daarom belangrijk om gevarieerd te eten. De werking van coumarines kan beïnvloed worden door andere medicijnen. Pijnstillers zoals aspirine, diclofenac en ibuprofen verhogen de kans op een bloeding, die kun je daarom beter niet gebruiken.

Hoeveel coumarines je nodig hebt, kan heel erg verschillen. Daarom moet je bloed regelmatig gecontroleerd worden om te kijken of de stollingstijd de goede waarde heeft (weergegeven als INR). Stolt je bloed te snel, dan heb je meer coumarines nodig. Stolt je bloed te langzaam, dan krijg je wat minder coumarines.

Als je thuis coumarines gebruikt, wordt je bloed gecontroleerd door de trombosedienst. Zij sturen je de INR-uitslag en vertellen hoeveel tabletten je moet nemen. Soms is het mogelijk om zelf je INR te bepalen en eventueel de dosering aan te passen. Overleg dit met de trombosedienst.

Bron: Cyberpoli

De trombosebehandeling wordt gestart in het ziekenhuis met heparine. Heparine is een antistollingsmiddel (bloedverdunner). Heparine versterkt de werking van antitrombine III. Antitrombine remt de stolling vooral door trombine (Factor IIa (2a)) en Factor Xa (10a) te binden.

Je hebt twee soorten heparine. Kinderen beginnen meestal met tweemaal daags een injectie laagmoleculairgewicht heparine (LMWH). Dit wordt ingespoten met een dunne naald onder de huid (subcutaan), meestal in de buik. Je krijgt minimaal vijf dagen heparine. Er bestaat ook ongefractioneerde heparine. Die krijg je via een infuus rechtstreeks in je bloedbaan.

Wat is het verschil tussen laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) en ongefractioneerde heparine?

Je hebt twee soorten heparine, laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) en ongefractioneerde heparine. Kinderen beginnen meestal met tweemaal daags een injectie laagmoleculairgewicht heparine. Dit wordt ingespoten met een dunne naald onder de huid (subcutaan), meestal in de buik. Je krijgt minimaal vijf dagen heparine. Ongefractioneerde heparine krijg je via een infuus rechtstreeks in je bloedbaan.

Heparine versterkt de werking van antitrombine III. Antitrombine remt de stolling vooral door trombine (Factor IIa (2a)) en Factor Xa (10a) te binden.

De samenstelling van ongefractioneerde heparine is wisselend. Het bestaat uit suikerketens van verschillende lengte, maar vooral uit lange suikerketens die binden aan antitrombine. Het remt trombine en Factor Xa (10A) even goed.

Laagmoleculairgewicht heparine bestaat uit minder verschillende korte suikerketens die binden aan antitrombine. Het remt vooral Factor Xa (10a) af. Laagmoleculairgewicht heparine geeft minder kans op bijwerkingen zoals bloedingen dan ongefractioneerde heparine. Heparines werken snel en blijven twaalf tot vierentwintig uur werkzaam.

Bron: Cyberpoli

Profylaxe wil zeggen dat je bloedverdunners krijgt om de kans op trombose te verkleinen. Bij langdurig stilzitten of stilliggen (bv. bij een gebroken been) of tijdens een langdurige operatie, kan profylaxe nodig zijn. Vertel altijd dat je een verhoogde kans op trombose hebt, zodat je arts kan besluiten of profylaxe nodig is.

Ook bij lange vliegreizen (langer dan acht uur) kun je denken aan profylaxe, maar als je genoeg beweegt en goed drinkt, is het meestal niet nodig. Je kunt een stoel reserveren aan het gangpad, zodat je makkelijk af en toe een stukje kunt lopen.

Als je trombose hebt gehad en zwanger wilt worden, bespreek je met de hematoloog of gynaecoloog wanneer je tijdens de zwangerschap profylaxe nodig hebt. Soms is dat alleen nodig aan het eind van de zwangerschap en soms tijdens de hele zwangerschap. Als je bloedverdunners nodig hebt moet je tweemaal daags onderhuids heparine (LMWH) spuiten. Tijdens de zwangerschap kun je geen vitamine K-antagonisten gebruiken, want die hebben invloed op de baby die in je buik groeit. Of het gebruik van DOAC’s tijdens de zwangerschap veilig is, moet nog onderzocht worden.

Bron: Cyberpoli

Directe orale anticoagulantia (DOAC’s) zijn nieuwe antistollingsmiddelen in tabletvorm die sinds een paar jaar bij volwassenen gebruik worden. De werking van DOAC’s bij kinderen wordt nu onderzocht. Van het middel rivaroxaban (Xarelto®) is bekend welke dosering goed werkt bij kinderen en veilig is. Het zal binnenkort officieel voor kinderen gebruikt kunnen worden. De verwachting is dat andere DOAC’s zullen volgen.

DOAC’s zijn makkelijk in gebruik. Ze werken snel, zijn twaalf tot vierentwintig uur werkzaam en worden niet beïnvloed door wat je eet. Je kunt elke dag dezelfde hoeveelheid medicijnen innemen en je bloed hoeft niet steeds gecontroleerd te worden.

In tegenstelling tot vitamine K-antagonisten remt een DOAC niet de aanmaak van meerdere stollingseiwitten, maar remt het de werking van één specifiek stollingseiwit.

Je hebt twee soorten DOAC’s:

  • trombineremmers (Factor IIa (2a)-remmers), zoals dabigatran (Praxada®);
  • Factor Xa (10a)-remmers, zoals apixaban (Eliquis®), edoxaban (Lixiana®) en rivaroxaban (Xarelto®).

Je kunt DOAC’s niet gebruiken als je een slechte nier- of leverfunctie hebt of als je kunstkleppen in je hart hebt.

Bron: Cyberpoli

Vitamine K-antagonisten zijn antistollingsmiddelen (bloedverdunners). Ze worden ook wel coumarines genoemd. Als je vitamine K-antagonisten slikt, maak je minder stollingsfactoren aan en stolt je bloed minder snel. Vitamine K is nodig voor de aanmaak van diverse stollingsfactoren in de lever, zoals Factor II (protrombine), VII (7), IX (9) en X (10). Vitamine K-antagonisten werken vitamine K tegen. Ze kunnen de plek innemen van vitamine K, maar zorgen niet voor de aanmaak van deze stollingsfactoren.

Vitamine K-antagonisten worden gebruikt als vervolgbehandeling en soms als onderhoudsbehandeling. Kinderen vanaf zes tot twaalf maanden oud kunnen, als de stollingswaarde van het bloed goed is, naast de heparinebehandeling starten met druppels of pilletjes met vitamine K-antagonisten, coumarines. Het duurt twee drie dagen voordat deze medicijnen goed werken en je geen heparine meer nodig hebt.

In Nederland zijn twee vitamine K-antagonisten beschikbaar: acenocoumarol (Sintrom®) en fenprocoumon (Marcoumar®).

Bron: Cyberpoli

De dag na de controle van de INR krijg je een doseringsformulier van de trombosedienst. Daarop staat aangegeven hoeveel tabletten je per dag moet nemen. 

Het is belangrijk dat je jouw tabletten op een vast tijdstip inneemt. Bij voorkeur rond 18:00 uur.

De waarden waarbinnen de INR zich moet bevinden (streefwaarden) staan rechtsboven op jouw doseringsformulier vermeld. Als deze te laag is, kan het effect niet voldoende zijn en ontstaat er een hoger risico op een trombose. Als de INR te hoog is, is er een verhoogde kans op een (interne) bloeding.

Niet bij iedere bloedverdunner moet je prikken en krijg je zo’n formulier. Als je niet naar de trombosedienst gaat en je weet niet wanneer je jouw bloedverdunners moet innemen, neem dan contact op met jouw behandelend arts.

Bron: Certe

Als je bent vergeten jouw bloedverdunner in te nemen, dan moet je deze binnen 4 uur alsnog innemen. Je kunt dan de volgende dag jouw schema volgen.

Ontdek je later dan vier uur dat je jouw tabletten bent vergeten in te nemen, neem dan voor advies contact op met de trombosedienst.

Bron: Certe

Bij het nemen van bloedverdunners wordt het risico op een bloeding verhoogd.

Ze kunnen klein zijn, zoals bloedend tandvlees bij het tandenpoetsen, iets hevigere menstruatie of kleine blauwe plekken. Maar het kan ook zijn dat de bloedingen ernstiger zijn dan dat. Als er sprake is van een bloeding, dan kan het raadzaam zijn om de controle te vervroegen bij Certe Trombosedienst. Je kunt ook altijd om advies vragen bij hen. Daarnaast is het raadzaam om contact op te nemen met jouw huisarts.

Hoe hoger de INR, hoe hoger het risico op een bloeding. Daarom wordt er bij een verhoogde INR een extra controle uitgevoerd.

Neem direct contact op met Certe Trombosedienst en jouw huisarts als:

1. De blauwe plekken groter dan 10 cm zijn
2. Je meerdere blauwe plekken hebt
3. Een langdurige bloedneus hebt
4. Bloed in de ontlasting of zwarte ontlasting hebt
5. Bloed in de urine hebt
6. Bloed bij het ophoesten of braken/overgeven hebt
7. Verlammingsverschijnselen hebt
8. Zicht- of spraakproblemen hebt
9. Bewustzijnstoornissen hebt

Bron: Certe

Het is verstandig om op tijd aan de trombosedienst door te geven dat je een ingreep ondergaat. In ieder geval één week van te voren. 

Bij sommige ingrepen kan jouw antistollingsbehandeling gewoon doorgaan, zoals bij de meeste ingrepen bij de tandarts en bij kleine ingrepen bij jouw huisarts.

Bij andere ingrepen kan het nodig zijn om de behandeling te onderbreken en in sommige gevallen te ‘overbruggen’ met een ander korter werkend antistollingsmiddel. Certe Trombosedienst kan je voor iedere ingreep adviseren, indien nodig in overleg met jouw behandelend arts.

Bron: Certe

Bepaalde medicijnen hebben invloed op jouw bloedverdunners. Informeer Certe Trombosedienst als je nieuwe medicijnen wilt gaan gebruiken.

Meld ook aan Certe Trombosedienst als je vitaminepreparaten gaat gebruiken, omdat deze vitamine K kunnen bevatten. Die vitamine heeft namelijk invloed op bloedverdunners. Indien nodig moet de dosering worden aangepast of krijg je een vervroegde controle.

Bron: Certe

Een doseringsformulier wordt met de medische post gestuurd, waardoor het eigenlijk meteen de volgende dag bij je moet zijn. Het kan voorkomen dat er iets mis gaat vanwege omstandigheden.

Als je twijfelt over jouw dosering, dan kun je altijd telefonisch contact opnemen met Certe Trombosedienst op 088-2370150 op maandag t/m vrijdag van 08:00 – 17:00 uur. 

Het is ook mogelijk om een nieuw formulier te krijgen. In dat geval moet je ook telefonisch contact opnemen met Certe Trombosedienst.

Bron: Certe

Als je vaststelt dat je zwanger bent, neem dan dezelfde dag nog contaxt op met jouw huisarts of specialist én Certe Trombosedienst. 

Het gebruik van bloedverdunners kan namelijk schadelijk zijn voor jouw ongeboren kind in de eerste drie maanden van jouw zwangerschap. Je moet in dat geval overgaan op andere soort bloedverdunners, namelijk per injectie. De inname van jouw gebruikelijke bloedverdunners moet onmiddelijk worden gestaakt: in overleg met jouw behandelend arts/specialist én Certe Trombosedienst. Doe dit nooit zomaar zelf.

Heb je een kinderwens en gebruik je bloedverdunners of heb je trombose gehad en gebruik je op dit moment geen bloedverdunners? Neem dan contact op met jouw huisarts of specialist. 

Heb je een kortdurige behandeling met bloedverdunners? Dan is het aan te raden om jouw zwangerschap uit te stellen.

Bron: Certe

Over het algemeen is bekend bij Certe Trombosedienst dat je bent opgenomen in het ziekenhuis. 

Mocht dit toch niet duidelijk zijn, dan kun je altijd contact opnemen op maandag t/m vrijdag tussen 08:00 – 17:00 uur: 088 – 2370150

Bron: Certe

Geef op tijd door aan Certe Trombosedienst als je op vakantie gaat. 

De doseerarts gaat namelijk jouw controles aanpassen aan jouw vakantie. Het is soms noodzakelijk om je te laten controleren op jouw vakantieadres. 

Certe Trombosedienst kan je voorzien van een brief met de reden van jouw behandeling, de laatste dosering en de contactadressen van Certe Trombosedienst. Deze brief kun je gebruiken op jouw vakantieadres en kan in verschillende talen worden opgesteld.

Bron: Certe

Van maandag tot en met vrijdag.

Op jouw doseringsformulier kun je zien op welke dag het is. Op die dag wordt je ingepland tussen 07:30 en 15:00 uur. Mocht je toch niet kunnen, dan moet je dit 24 uur van te voren melden. Dan kan Certe Trombosedienst je uit de route halen en een andere afspraak maken.

Ga je zelf op locatie langs? Dan kun je de locatiezoeker van Certe Trombosedienst gebruiken.

Bron: Certe

Het is mogelijk om digitaal toegang te krijgen tot jouw antistollingsdossier. Op deze manier kun je jouw gegevens altijd inzien en digitaal communiceren met Certe Trombosedienst.

Bel voor meer informatie naar 088 – 23 70 150 of mail naar: trombosedienst@certe.nl. Je kunt ook het aanvraagformulier gebruiken.

Bron: Certe

Als je trombose hebt, krijg je antistollingsmiddelen (anticoagulantia), ook wel bloedverdunners genoemd. Bloedverdunners zorgen ervoor dat je bloed minder snel stolt. Het stolsel wordt dan niet groter en het stolsel of een deel ervan kan niet loskomen en een embolie veroorzaken. Bloedverdunners lossen het bloedstolsel zelf niet op, maar geven je lichaam meer tijd om het stolsel op te ruimen.

Als je bloed minder snel stolt dan normaal, heb je meer kans op bloedingen. Bijvoorbeeld als je je stoot of verwondt. Het is daarom belangrijk dat je de juiste hoeveelheid bloedverdunners krijgt.

Er worden verschillende bloedverdunners gebruikt bij kinderen, zoals heparine, vitamine K-antagonisten (coumarines) en DOAC’s (directe orale anticoagulantia). Heel soms worden medicijnen (trombolytica) gebruikt die het stolsel actief oplossen.

De behandeling van trombose start in het ziekenhuis, je krijgt dan heparine. Als de stollingswaarde van het bloed goed is, krijg je druppels of pilletjes met vitamine K-antagonisten. Je hebt dan na een paar dagen geen heparine meer nodig. Jonge baby’s krijgen meestal voor langere tijd alleen heparine. Er worden nu DOAC’s getest als vervanging van vitamine K-antagonisten. We denken dat in de loop van dit jaar DOAC’s officieel gebruikt kunnen worden door kinderen. Dit is echter niet voor alle kinderen mogelijk.

De behandeling duurt ongeveer drie maanden. Als je een antitrombine-, proteïne C- of proteïne S- deficiëntie hebt, idiopatische trombose of vaker dan één keer trombose hebt gehad, is het verstandig de medicijnen langere tijd te gebruiken. Hoelang en hoeveel bloedverdunners je nodig hebt, bespreek je met je kinderarts/hematoloog.

Als je duidelijk meer kans hebt op trombose, krijg je soms tijdelijk bloedverdunners om het risico te verkleinen. Bijvoorbeeld als je als meisje trombose hebt gehad en zwanger bent. Je krijgt dan profylaxe.

Bron: Cyberpoli

Bloedstolling

De bloedstolling werkt helaas niet altijd goed. Soms stolt het bloed te snel, soms te langzaam. Als je bloed te snel stolt, spreken we van trombofilie en heb je een grotere kans op trombose. Als je bloed te langzaam stolt, heb je een grotere kans op blauwe plekken en bloedingen, zoals bij hemofilie.

Bron: Cyberpoli

De bloedstolling wordt ook wel hemostase genoemd. Het is een ingewikkeld proces dat bestaat uit verschillende stappen die elkaar opvolgen, ook wel stollingscascade genoemd. Het zorgt ervoor dat nog niet werkzame stoffen (inactieve stollingsfactoren) worden omgezet in werkzame stoffen (actieve stollingsfactoren). Verschillende stollingsfactoren, cellen, weefsels en andere factoren spelen hierbij een rol.

De bloedstolling verloopt in drie fases:
1. De primaire bloedstolling. Tijdens de eerste fase van de stolling trekt het bloedvat samen en wordt er een klein korstje aangemaakt. De primaire stolling is vooral afhankelijk van de samenstelling en werking van de vaatwand en van het aantal en de werking van zowel de bloedplaatjes (trombocyten) als de Von Willebrandfactor (VWF).
2. De secundaire bloedstolling. Tijdens de tweede fase van de stolling wordt de werkelijke korst aangemaakt die heel stevig moet zijn. Het zorgt ervoor dat de bloeding goed wordt gestelpt. De secundaire stolling is afhankelijk van allerlei stollingsfactoren. Als het gat dicht is, wordt de stolling geremd en wordt de korst niet groter.
3. De fibrinolyse. Tijdens de slotfase wordt het stolsel opgeruimd nadat de vaatwand zich voldoende hersteld heeft. Hier zijn ook allerlei stollingsfactoren voor verantwoordelijk.

Bron: Cyberpoli

Bloedstolling is heel belangrijk, het zorgt ervoor dat een bloeding stopt. Als een bloedvat beschadigd raakt, kan er een gat of scheur in de vaatwand komen, waardoor er bloed naar buiten stroomt. Het bloed komt dan in het weefsel buiten het bloedvat terecht en vormt daar een zwelling en blauwe plek. Als de bloedstolling goed werkt, bloed je minder en stopt het bloeden na een tijdje. De bloedstolling zorgt ook dat er een stevige korst (of stolsel) wordt gemaakt en dat deze daarna weer wordt opgeruimd.

Bron: Cyberpoli

Trombose komt niet vaak voor bij kinderen. Bij tieners komen trombosebenen en kleine longembolieën het meest voor. Dokters denken bij pijn in het been of bij longklachten dan ook niet direct aan trombose bij een op het eerste gezicht gezonde tiener. Pijn in een been kan ook komen door spierpijn of een ontsteking. Pas als het been echt dik en paars wordt, wordt aan trombose gedacht. En longklachten kunnen ook komen door een ontsteking, een verrekking van een ribspier, astma of hyperventilatie. Longembolieën, maar ook trombosebenen, worden daardoor vaak laat vastgesteld.

Er zijn verschillende technieken om trombose vast te stellen. Het meest gebruikt bij kinderen zijn echografie, een CT-scan of een MRI/MRA.

Bron: Cyberpoli

Er zijn twee verschillende routes die de bloedstolling in gang zetten. De ene route wordt in gang gezet door de weefselfactor, een stof die vrijkomt als het bloedvatweefsel beschadigd is, dat noemen we de extrinsieke bloedstolling. De andere route wordt in gang gezet via de stollingsfactoren XIII (12), XI (11), IX (9) en VIII (8), dat noemen we de intrinsieke bloedstolling.

De protrombinetijd (PT) is de tijd die het kost om het bloed in een reageerbuisje te laten stollen na toevoeging van weefselfactor, het stofje dat de extrinsieke bloedstolling in gang zet. De tijd om het bloed te laten stollen ligt tussen de elf en veertien seconden, maar kan verschillen per laboratorium. Daarom wordt de stollingstijd weergegeven als een ratio, INR (international normalised ratio). Hierbij wordt de stollingstijd van een patiënt gedeeld door de stollingstijd die in hetzelfde laboratorium als normaal wordt gemeten. Daardoor verdwijnen de onderlinge verschillen. Een INR van ongeveer één is normaal. Bij een INR kleiner dan één stolt het bloed sneller dan normaal en is er sprake van een vergrote kans op trombose. Bij de behandeling van trombose met bloedverdunners wordt een INR aangehouden van twee-drie. De stollingstijd is dan twee tot drie keer zo lang als normaal.

Eenzelfde test wordt uitgevoerd om de geactiveerde partiële tromboplastinetijd (APTT) vast te stellen. Hierbij wordt de intrinsieke bloedstollingstijd in een reageerbuisje gemeten. Als de APTT korter is dan normaal, kan dit wijzen op de aanwezigheid van lupus anticoagulans. Ook kan de test gebruikt worden om de werking van ongefractioneerde heparine nauwkeurig in de gaten te houden.

Bron: Cyberpoli

Als een arm, been of orgaan gevaar loopt wordt een stolsel heel soms operatief verwijderd. Dit noem je een trombectomie. Als het kan wordt een operatie vermeden omdat bij een operatie ook schade aan het bloedvat ontstaat.

Bron: Cyberpoli

Onderzoek

Met een echografie kan trombose in je armen, benen, schouders, nek en borst onderzocht worden. Bij echografie wordt gebruikgemaakt van geluidsgolven. Een apparaatje zendt de geluidsgolven uit en vangt ze weer op. Organen en structuren in je lichaam kaatsen de geluidsgolven terug en het echoapparaat zet ze om in beeld. Op het computerscherm kun je zo een stolsel zien en kijken of je bloedstroom afwijkt. Het is een eenvoudig en pijnloos onderzoek. Bij een stolsel in het hart kan een speciale hartechografie worden gemaakt.

Als er op de echo geen stolsel te zien is, maar ze denken wel dat je trombose hebt, krijg je soms een MRI/MRA. Bijvoorbeeld als je trombose hebt in een van de aderen in je borstkas. Heel af en toe wordt bij kinderen met een lange lijn een flebogram gemaakt. Dan maken ze met behulp van contrastvloeistof röntgenfoto’s van de aderen in je arm, borst, schouder of been.

Bron: Cyberpoli

Met een CT-scan (computertomografie) kun je een longembolie zichtbaar maken. Met een speciaal apparaat worden röntgenfoto’s rondom je lichaam gemaakt. Om de bloedvaten in je longen goed te kunnen zien, wordt contrastvloeistof met jodium in je arm gespoten. Die stroomt vervolgens in de bloedvaten van je longen.

Bron: Cyberpoli

Met een MRI (magnetic resonance imaging)/MRA (magnetic resonance angiography) kun je een stolsel in de hersenen (sinustrombose) zichtbaar maken. Een MRI/MRA wordt soms ook gebruikt om te zien of je trombose hebt in een van de aderen in je borstkas.
Bij een MRI wordt gebruikgemaakt van magnetische straling, dat is niet schadelijk. Een MRA werkt hetzelfde, maar dan wordt er ook contraststof ingespoten om de bloedvaten goed in beeld te krijgen. Door het kortdurend veranderen van het magnetische veld zendt je lichaam radiogolven uit die worden opgevangen door de MRI-scanner en omgezet in beeld (foto). Het geeft dezelfde soort plaatjes als een CT-scan, maar het kost meer tijd om ze te maken en je moet er heel stil voor liggen. Een MRI-scan maakt veel lawaai, het maakt een luid tikkend geluid en het kan daarom fijn zijn om een koptelefoon te dragen.

Bron: Cyberpoli

Voor een bloedonderzoek wordt wat bloed afgenomen uit een bloedvat, bijvoorbeeld in je elleboogplooi of op je handrug. Met het bloed kunnen verschillende stollingstesten gedaan worden, zoals het bepalen van de protrombinetijd (de tijd die het kost om het bloed in een reageerbuisje te laten stollen) en er kan onderzoek gedaan worden naar (erfelijke) stollingsafwijkingen en de aanwezigheid van lupus anticoagulans. Er wordt ook altijd naar het bloedbeeld en het aantal bloedplaatjes gekeken.

Bron: Cyberpoli

Wanneer een op het eerste gezicht gezond kind trombose heeft, wordt meestal onderzoek gedaan naar factoren die trombofilie kunnen veroorzaken. Het bloed wordt dan onder andere getest op:

  • De remming van Factor V (5) door geactiveerd proteïne C. Deze is verlaagd bij Factor V Leiden en wordt APC-resistentie genoemd.
  • De hoeveelheid antitrombine, de proteïne C-activiteit en proteïne S-activiteit. Bij een deficiëntie van één van deze eiwitten ligt de waarde voor dit eiwit meestal tussen de 30%-60% van de normaalwaarde. Dit onderzoek kan gedaan worden bij kinderen vanaf zes maanden.
  • De aanwezigheid van lupus anticoagulans (antilichamen tegen fosfolipiden). Dit is een risicofactor voor trombosevorming.

Er kan aanvullend genetisch onderzoek gedaan worden naar erfelijke mutaties, zoals Factor V Leiden en Factor II-mutatie. Dit kan al vanaf de geboorte.

Als antitrombine-, proteïne C- of proteïne S-deficiëntie is vastgesteld, is het verstandig om ook de ouders te controleren om te zien of het om een erfelijke afwijking gaat en om de gevolgen voor familieleden in te schatten.

Bron: Cyberpoli